De angst voor de overtuiging

Bas Heijne schreef in zijn column naar aanleiding van het vertrek van Jan Pronk uit de Partij van de Arbeid, het volgende:

In het gesprek dat ik gisteren voor NRC Boeken had met de Amerikaanse politiek filosoof Michael Sandel, stelde hij dat het publieke debat volkomen uitgehold is. In de politiek wordt niet meer gedebatteerd vanuit een opvatting over wat goed voor de samenleving zou zijn – vandaar die stortvloed aan maatregelen die de maatregelen van het jaar ervoor weer terugdraaien. Er wordt nauwelijks meer gedebatteerd over wezenlijke uitgangspunten, alleen nog maar onderhandeld.

Bovenstaand gaat over de politieke mores. Toch zou het hier kunnen gaan over welke mores dan ook binnen de publieke ruimte. Bijvoorbeeld binnen de zorg. Laat ik een zin uit het citaat aanpassen en het woord politiek vervangen door het woord zorg. De zin wordt dan: In de zorg wordt niet meer gedebatteerd vanuit een opvatting over wat goed voor patiënten of cliënten zou zijn. Vandaar die stortvloed aan maatregelen die de maatregelen van het jaar ervoor weer terugdraaien. Er wordt nauwelijks meer gedebatteerd over wezenlijke uitgangspunten, alleen nog maar onderhandeld.

Natuurlijk, ik wil direct erkennen dat er gedebatteerd wordt over wat goed is voor een patiënt. Want op de werkvloer gebeurt dat wel degelijk. Gelukkig wel. Maar kom je een laag hoger, bij het midden- en hogere management, dan gaat het vaak allang niet meer over de patiënt of over kwaliteit van zorg. Op dat niveau gaat het veel vaker over productie (!), de financiën, over wat er is ingekocht door het zorgkantoor, en wat niet. Het gaat over strategie, de bedrijfsvoering en niet meer over of het allemaal wel goed is wat er gedaan wordt voor de patiënt. Op zich lijkt dat logisch en noodzakelijk, en voor een deel is dat ook zo, maar tegelijkertijd lijkt dit management echter geen oog en oor meer te hebben voor wat zich werkelijk afspeelt op de werkvloer. Daarbij staat het management zelden open voor kritische geluiden waarin twijfel naar voren komt over de ingeslagen weg van zorgverlenen, de bureaucratie en de steeds maar weer veranderende regels. In gesprek blijven wezenlijke uitgangspunten onbespreekbaar omdat de onderhandeling over allerlei abstracte maatregelen wordt ingezet. Managers zeggen oog en oor te hebben voor de kwaliteit maar worden beheerst door een bestuurswerkelijkheid die ver af staat van de werkvloer. En als het management signalen of problemen van de werkvloer daadwerkelijk eens aanhoort wordt de discussie direct weer teruggeschoven onder het mom van: “jullie mogen (moeten) dit zelf oplossen want als professional weet je het beste wat een cliënt nodig heeft”.  Van (aan-)sturing en actieve ondersteuning en facilitering is nauwelijks sprake. De vermeende inspraak voor de werkvloer is ook schijn, want alle maatregelen, decreten en regels staan haaks op datgene wat moet gebeuren. En vicieuze cirkel ontstaat. Op de werkvloer wordt gepraat en gediscussieerd en tegen allerhande problemen aangelopen, maar voor daadkrachtige oplossingen, en vooral ondersteuning en facilitering moeten zij maar al te vaak niet meer bij het management zijn. Zij leven namelijk in een andere werkelijkheid. Het verschil van die werkelijkheden is dat managers vooral onderhandelen over maatregelen en dat de werkvloer vooral discussieert over wat goed is voor een patiënt. Twee werelden, die niet op elkaar aansluiten, niets met elkaar gemeen hebben en toch tot elkaar veroordeelt zijn. Het zou het management sieren om weer meer vanuit overtuiging te werken.

Meningen & zo

Menu